Ode aan de aardappel

Ik schrijf over steenwegen, meubelgiganten, elektropaleizen, wegomleidingen, frietkoten en tankstations. Ik schrijf dat het regent, de ruitenwissers zwaaien, en op de radio is er reclame voor veranda’s. Schrijvers hebben het niet vaak over veranda’s.

Schrijvers schrijven graag over kerselaars en ambrozijn, over anjers en topaas, over nectar, dadels en granaatappeltjes.

Ik schrijf vandaag over een aardappel.

Deze vrucht groeit niet aan de bomen maar in de aarde.

Eerst aten mensen het groen op wat boven de grond uitstak. Pas later proefden ze de knol. Kinderen werden gered want aardappels vulden goed. De grond zat vol.

Op heel mijn continent staan kraampjes, caravans, barakken, wagens, chalets, huizen, snackbars, villa’s en salons en overal snijden mensen aardappelen in reepjes en leggen ze apart. Ze maken er frieten van. Of patat.

Er zijn veel ongeschreven regels over het nuttigen van deze maaltijd.

Je moet het eten op een vaste dag in de week.
Je moet het eten als je terugkomt van vakantie, als je van de afrit van de autostrade rijdt.
Je moet het eten in een pretpark of nadat je naar het subtropisch zwembad bent gegaan en je haren nog nat zijn en naar chloor ruiken.
Je mag het niet met Kerstmis eten.
Je moet het eten bij koersen en kermissen, op braderieën en buurtfeesten.
Je moet het snel halen, het op de passagiersstoel leggen en naar huis vlammen, zodat het niet koud wordt.
Je mag het niet koud eten.
Je mag het niet uit een bord eten.
Je mag het niet met mes en vork eten.
Dan verbreek je de magie.

Ik weet uit mijn hoofd wat mijn broers bestellen.
Ik weet uit mijn hoofd wat mijn moeder bestelt, mijn vader.
Samen zijn wij een familiepakket.

Wij willen kraaienpoten en koeienogen.
Wij willen berenhapjes en eierballen.
Wij willen vogelnestjes en sauce carbonade.
Wij willen onze frieten een voor een in een pot Nutella dippen.

Wij willen geen koeriers en geen drive-ins.
Wij hoeven geen billboards en geen happy meals.
Wij willen dat oma de frieten twee keer bakt en ze in een schaal doet waar ze servietten in heeft gelegd. Als een kribbe.


Wij willen geen muren meer en geen afhaalautomaten.
Wij willen iemand die ons in de ogen kijken en ons vraagt of er zout bij moet.